Wettelijk kader


Het wettelijk kader van thuisonderwijs wordt gevormd door de Leerplichtwet 1969. In de Nederlandse wet is echter uitsluitend sprake van schoolonderwijs, zoals verwoord in artikel 2 van de Leerplichtwet 1969. Daarmee is in principe ieder in Nederland woonachtig kind van vijf jaar en ouder leerplichtig. Dit betekent dat hij of zij:

  1. ingeschreven dient te staan bij een dagschool die voldoet aan de eisen van de Nederlandse onderwijswetten;
  2. deze school geregeld dient te bezoeken (dat wil zeggen: als de school het kind verwacht, met uitzondering van ziekte en dergelijke).

Op de leerplichtwet wordt toegezien door de leerplichtambtenaar (LPA) die in dienst is van een of meerdere gemeenten. De leerplichtambtenaar vergelijkt de namen van alle leerplichtige kinderen in het bevolkingsregister (BRP, Basisregistratie Personen - voorheen GBA) met de inschrijvingen bij de scholen. Wanneer daaruit blijkt dat een kind niet staat ingeschreven op een van de scholen binnen de gemeente, gaat de leerplichtambtenaar na bij de ouders op welke school het kind staat ingeschreven. Dit komt geregeld voor, want veel kinderen gaan naar een school buiten hun gemeente. Wanneer de leerplichtambtenaar de gevraagde informatie ontvangt, wordt dat bij de school gecontroleerd.

Thuisonderwijs komt op zichzelf niet voor in de Nederlandse wet, alleen schoolonderwijs. Doorgaans is thuisonderwijs in Nederland daarom alleen mogelijk met een vrijstelling van de leerplicht.

Bij vrijstelling van schoolinschrijving draagt de overheid geen verantwoordelijkheid voor het onderwijs aan het kind. Ouders hoeven het kind dan niet op een school of instelling in te schrijven, maar behouden uiteraard wel de zorgplicht tot bevordering van de persoonlijkheidsontwikkeling van hun kind, zoals geregeld in artikel 247 van het Burgerlijk Wetboek I. Het recht daarop wordt echter niet vervuld als een kind geen leermogelijkheid krijgt. Ouders hebben dus een afgeleide plicht om passend (thuis)onderwijs te regelen voor een kind dat niet naar school gaat. Naar en binnen dit wetsartikel hebben zij de vrijheid om hun onderwijs naar hun beste weten, normen en waarden in te richten.

In de leerplichtwet zijn drie artikelen opgenomen die vrijstelling geven van de plicht van inschrijving, namelijk artikel 5, 5a en 15. De eerste twee geven vrijstelling van rechtswege; het is dus niet een besluit (waartegen bezwaar of beroep zou kunnen worden aangetekend). Artikel 5 geeft drie gronden voor vrijstelling, artikel 5a voorziet in een regeling voor mensen met een trekkend bestaan en artikel 15 is een bepaling omtrent kwalificatieplichtigen. 

School-ongeschiktheid


Dit betreft kinderen die op lichamelijke of psychische gronden niet geschikt zijn om op een school te worden toegelaten.

Artikel 5 onder a

Richtingsbezwaar


Hier gaat het erom dat de ouders geen school (meer) kunnen vinden die aansluit bij de religie of levensovertuiging van het gezin.

Artikel 5 onder b

School in buitenland


Kinderen die in het buitenland onderwijs volgen, hoeven niet óók nog eens in Nederland naar school.

Artikel 5 onder c

Trekkend bestaan


Wanneer geregeld schoolbezoek praktisch onmogelijk is vanwege een trekkend bestaan, is vrijstelling van schoolinschrijving mogelijk. Artikel 5a

Ander onderwijs


Jongeren van 16 jaar en ouder kunnen onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld worden van de inschrijf- en bezoekplicht. Artikel 15

 

Naast bovenstaande vrijstellingen van de leerplicht of inschrijvingsplicht, is er een aantal andere regelingen die ook aanleiding kunnen zijn om thuisonderwijs te geven. Deze regelingen zijn geenszins bedoeld als langdurige oplossing, maar maken maatwerk mogelijk, veelal in samenspraak met school of leerplichtambtenaar.

Tijdelijk geen schoolbezoek


Voor kortere periodes is vrijstelling van schoolbezoek mogelijk, in een sfeer van overmacht of na plaatsing op een wachtlijst. Tijdelijk vrijgesteld

Flexischool


In sommige situaties kan het kind in samenwerking met de school onderwijs thuis krijgen, dat het klassikale onderwijs (deels) vervangt.

Flexischool